Hoofdstuk 1 Een kwieke Knuffelhond
Door Ans van grinsven
Blaffie, de anders zo kwieke knuffelhond, lag lui op het bed van zijn baasje op kamer twee in Huize Beukendal. Het was me het nachtje wèl. We zitten hier met een kanariepiet hier in huis die niet goed snik is. De hele nacht heeft hij zitten zingen; ik heb geen oog dicht gedaan. De hele familie trouwens niet. Ze zijn nu allemaal de deur uit en ik zit met een gekke kanariepiet en een halfgare vis in huis die alleen maar rondjes zwemt. Doodmoe ben ik. En er wordt nog wel verwacht dat ik op het huis pas als ze er niet zijn.
“Nou, zeg eens wat,” zei hij tot de andere knuffeldieren die in een grote doos lagen, “wat zeggen jullie ervan?”
Er kwam geen antwoord.
“Aan jullie heb ik ook niks,” mopperde hij kwaad. “Jullie hebben geen ruggengraat. Dàt is het.”
“ Dat kan wel kloppen,” kwam verveeld het antwoord van Tipsie Beer, “ik heb watten in mijn lijf, daar kun je moeilijk van overeind blijven zitten. Jij bent opgestopt met houtzaagsel. Dan is het leven wel een stuk gemakkelijker.”
“Allemaal onzin”, meende Blaffie.
“En honden hebben meer pit,” viel halfslaperig Kiekie de kikvors bij.
“Hoezo?” vroeg Blaffie, “jij bent volgestopt met kersenpitten, jij hangt van pit aan elkaar. Maar goed, ik zal eens naar beneden gaan en vragen of die goudvis nog nieuwtjes heeft”.
Hij klom van het bed, blij dat hij even verlost zou zijn van zijn slaperige medebewoners waar nooit iets mee te beleven viel, en liep de trap af naar de huiskamer waar Goudje de goudvis in een kom op de vensterbank stond.
En nieuws hád Goudje. Hij vertelde blij dat hij die dag een nieuwe vissenkom zou krijgen. “Met een gekarteld randje aan de bovenkant.”
“Waarom?” vroeg Blaffie kritisch, “is deze kom niet naar je zin?”
“ Nou ja het is de slakom van de familie en hij is best lekker groot, maar ik ben als de dood wanneer ze weer sla gaan eten want dan moet ik zolang in een beker water tot na de maaltijd. En dát is benauwd! Dus ik ben blij dat ik weer mijn eigen onderkomen krijg.
Nee, hij had niet gehoord vannacht over de zingende Piet Kanarie. “Maar ja, ik zit ook hier beneden hè?”
“ Ja, zeg dat wel,” zei Blaffie jaloers. Jij hebt een leven als een prins hier in de doorzonkamer. Uitzicht op de peren en appelbomen in de tuin, gezelligheid van de familie en dicht bij de tv. Je bent wel bevoorrecht.”
“Nou ja,” zei Goudje, “ik heb óók best spanningen hoor. Ik ben bang dat ze straks weer mijn vissenkommetje van de vensterbank stoten. Die slakom is ook niet alles. En altijd en eeuwig als de jongens de deur open laten staan. En ik ben al zo kouwelijk. En wat zou je zeggen als de familie eens vergeet vlees te kopen? Ik ben als de dood dat ze vis op het menu zetten.”
“Nou, je leven is minder rozengeur en maneschijn dan ik gedacht had,” zei Blaffie vol medeleven.