Rating: 0 sterren
0 stemmen

Hoofdstuk 5                               Brombie verteld.  ©

                                                                                        Door Ans van Grinsven

Brombie was thuisgekomen met verhalen over zijn nieuwe vriendje. Wat vonden de anderen het jammer dat ze niet meegegaan waren. Ze waren erg nieuwsgierig naar al die dieren uit het park. Floppie sprong op. “Kom we gaan ook naar het park,” zei hij en wilde naar de gang lopen om zijn jas aan te trekken. “Ho ho,” riep tante Miep haastig, “daar komt niets van in. We gaan zo eten. Klaartje heeft de tafel  gedekt.” Heerlijke etensgeuren drongen inderdaad vanuit de keuken de kamer binnen. Spijtig gingen ze aan tafel. Maar terwijl ze aan het eten waren begon buiten de lucht te betrekken en even later vielen grote dikke regendruppels. Een vreselijk onweer barstte los. “Tja jongens,” zei tante Miep, jullie kunnen echt niet naar het park.” Pluisje rilde, ze was een beetje bang voor onweer, ze ging nog niet voor de lekkerste kaashapjes de deur uit.
“Wat dachten jullie van een gezellige spelletjesmiddag?” vroeg tante Miep. “Of andere leuke dingen? Als het regent dan maken we voortaan er een Gezellige-Leuke-Dingen-Dag van. “Hè ja,” riepen ze in koor. Vergeten was het park. “We doen gewoon waar we zin in hebben. Na het eten werd gauw de afwas gedaan. Zelfs Floppie hielp een handje mee. Tante Miep haalde het Mens- Erger- Je- Niet-spel tevoorschijn en weldra waren Pluisje en Lotje aan het spelen. Floppie was benieuwd wie er zou winnen. Brombie zat achter de krant en las weer aandachtig alle nieuwtjes uit Groenedaal en omgeving. Klaartje zat een nieuw kanten kleedje te haken. Tante Miep had water opgezet voor thee en rammelde met de kopjes. Twinkeltje zat voor zich uit te staren. Opeens stootte hij Brombie aan. Brombie kijkt verschrikt op en keek Twinkeltje vragend aan.
“Brombie, hoe komt het toch dat jij een witte vacht hebt en Lotje en Klaartje een bruine?”
“Hmmmm,” zegt Brombie, “Ik heb me altijd afgevraagd wanneer jullie me dat eens zouden vragen.”
“Hè ja, dat heb ik ook altijd eens willen weten, zegt Floppie die met een half oor had meegeluisterd. Het werd doodstil, zelfs Lotje en Pluisje houden meteen op met hun spel. Zelfs tante Miep, die haastig het net gekookte water op de theepot schonk gaat er meteen voor zitten want DAT wilde zij ook wel eens weten. Ze brandt van nieuwsgierigheid.
“IK zal het jullie vertellen,” zegt Brombie. “Maar Tante Miep, is de thee klaar?” vraagt hij,  want we moeten er thee bij hebben want dat vertelt veel  gezelliger als we er thee bij drinken. Haastig staat tante Miep op en schenkt de thee in, en Klaartje gaat me de koektrommel rond. En dan zitten ze eindelijk klaar aan de gezellige lange tafel in de huiskamer. Vol spanning wachten ze op wat Brombie gaat vertellen. Brombie kan beginnen.
“Wel,” begon Brombie heel gewichtig, “waarom ik een witte vacht heb, is omdat ik eigenlijk een ijsbeer ben.”
“Een ijijsbeer? Stotterde Pluisje verschrikt, Iiik hebb nooit geweten dattt je van ijijs bent.”
“Welnee mallerd,” zei Floppie, “als hij van ijs was zou hij allang gesmolten zijn in de winter bij de verwarming.”
“ja ja, dat begrijpen we” zeiden de anderen, “maar waarom ben je dan een ijsbeer Brombie?”  “Ja stil nou eens allemaal en laat het me dan vertellen en val me niet steeds in de rede.”
Toen werd het doodstil zodat je een spelt kon horen vallen want allemaal wilden ze dit grote geheim weten.
“Wel,’ zei Brombie, “waarom ik een ijsbeer ben, komt omdat ik uit een land kom waar altijd ijs ligt.” De monden vielen open van verbazing. “En daarom worden de beren die er wonen ijsberen genoemd.
“Hoe kom je dan hier?” wilde Lotje weten.
“Dat zal ik vertellen,” zei Brombie geheimzinnig.
“Lang geleden woonden mijn ouders op de Noordpool. Dat is heel ver hier vandaan. En voor mijn ouders woonden hun ouders daar ook en van die ouders hun ouders ook weer. Zo woonden alle ijsberen daar. En omdat het er zo koud is zonder warme zon, kunnen we ook niet bruin worden.”
“Brrr bibberde Pluisje, het lijkt me nnniets ddaar.”
Maar Brombie ging verder met zijn verhaal. “Mijn ouders leefden heel gelukkig. Maar op een dag zei mijn moeder: "Zeg Berenja, vind je het niet erg dat hier alles zo wit is? Er is geen enkele kleur in ons land. De ijsbergen zijn wit, de iglo’s  zijn wit en wij zijn zo  wit, het hele land is wit." "Tja," zei mijn vader, "dat is waar, ik heb me ook altijd afgevraagd hoe het er uit zou zien in andere landen." "Nou,’ zei mijn moeder Varachja, "ik heb gehoord van de Eskimo’s dat er landen zijn waar helemaal geen ijs is."
"Is het echt waar?" vroeg mijn vader ongelovig."Het schijnt echt waar te zijn, de Eskimo’s beweren het."
"Dan moet het wel waar zijn," meende mijn vader. "De mensen wonen er in stenen iglo’s die zijn vierkant en soms een heleboel iglo’s bovenop elkaar. Soms wel vier bovenop elkaar en soms nog wel meer." Mijn vader kon er niet bij en hij  geloofde er niets van.
"Het moet echt waar zijn," zei mijn moeder toen, "en er zijn van die houten dingen waar je dan op moet lopen om er bovenin te komen en die noemen ze trappen." "Lieve help," zei Berenja mijn vader, "wat zijn ze toch knap tegenwoordig." "En het is warm in die landen," vervolgde mijn moeder, "en er groeien bomen." "Wat is dat?" wilde mijn vader weten."‘Daar ben ik nog niet achter," zei mijn moeder, "maar het moet prachtig zijn. Misschien zijn het wel een soort ijsbergen, maar dan in kleur," opperde mijn moeder, "ik zou het niet weten. En die landen schijnen heel kleurig te zijn. Volgens Wanja van de iglo een eindje verderop, groeien er steeltjes zomaar uit de grond en daar schijnen heel kleurige dingen aan te zitten die lekker ruiken en die ze bloemen noemen."  " Hoe bestaat het," zei mijn vader. Hij begreep er niets van. "Zeg Berenja,’ zei mijn moeder, zouden we niet eens een kijkje kunnen gaan nemen in die kleurige landen?""Nou  Varachja, je hebt me wel nieuwsgierig gemaakt" vond mijn vader, "maar daar moeten we eerst eens een paar nachtjes over slapen. Want in de eerste plaats: hoe moeten we er komen en de tweede plaats: we weten niet of het er wel leuk is. Daar moet heel goed over nagedacht worden"  Vader was wel nieuwsgierig, maar wilde toch liever blijven waar hij was. Ze spraken er dagen over, maar mijn moeder kreeg steeds meer verlangen om naar die warme kleurige landen te gaan, want ze had het toch wel vaak erg koud ondanks haar warme vachtje, maar bovenal verlangde ze naar wat meer kleur in haar leven. Bovendien was ze ook best  reislustig aangelegd. Op een dag kon ze er haast niet meer van slapen, zo groot werd haar verlangen. Mijn vader zag het allemaal aan en zag dat zijn vrouw ziek werd van verdriet. Hij hield bijzonder veel van haar en op een dag zei hij: "vooruit dan maar."
En zo gingen mijn ouders op reis. Ik was nog heel klein toen. Zo zijn we uit de koude witte wereld weggegaan. “Ik kan het me nog wel herinneren,” zei Brombie. We hebben weken gereisd. Toen kwamen we in een land dat Rusland heette en we zagen daar voor het eerst wat bomen zijn. Ook zagen we daar Iglo’s van steen die ze daar flats noemden. Maar echt plezierig zag het er niet uit. Het was overal  erg druk en de mensen zagen er vaak zo bedrukt uit alsof ze helemaal niet gelukkig waren daar in hun iglo’s. We keken onze ogen uit. Er waren daar winkels waar lange rijen mensen voor stonden. Er was dan niet veel te krijgen, want dan was alles op en heel veel mensen gingen weer naar huis, verdrietig dat ze weer niets hadden kunnen kopen. Mijn vader wilde het liefst weer terug naar ons eigen land, want hij vond het er niets. Maar mijn moeder vond dat we beter verder konden reizen, omdat er nog meer landen moesten zijn en misschien was het daar veel beter. Ze was echt een volhoudertje. Vader zei al zuchtende: ‘Vooruit dan maar Varachja, we zijn nu toch al eenmaal hier.’ Maar hij had heimwee naar de Noordpool waar het leven toch heel wat rustiger was. Maar we gingen verder en kwamen in Polen terecht en ook daar was het niet veel beter. Veel mensen waren er erg arm. Verder ging het naar Tsjecho-Slowakije en ook daar was het niet echt prettig, maar hun hoofdstad was prachtig. We hadden tot nu toe niet zulke prachtige iglo’s bovenop elkaar gezien met prachtige versieringen. Maar de natuur was er prachtig, we zagen daar voor het eerst heel veel velden met die prachtige kleurige dingen op steeltjes. O wat een prachtige dingen zijn dat. We trokken alsmaar verder en toen belanden we in een land dat ze Duitsland noemden. En o wat waren hier een mooie iglo’s en wat waren de mensen kleurig gekleed en alles zag er schoon en verzorgd uit."Dit is het land waar we naar gezocht hebben," zei mijn moeder en ze wilde een huisje huren om er te blijven wonen want het beviel haar erg wat ze allemaal zag. Maar mijn vader was erg opmerkzaam en het viel hem op dat de mensen er nogal trots waren. Ze hadden het mooiste land van de wereld de beste mensen van de wereld, ze hadden het beste eten van de wereld. Natuurlijk viel het hem op dat niet iedereen zo was, maar het begon hem toch wel  te vervelen en toen mijn moeder wilde blijven, wilde mijn vader niet en hij was werkelijk niet over te halen. Mijn moeder huilde want het was het beste land wat ze tegengekomen waren. Maar we gingen dus weer verder en toen kwamen we in Nederland. "Ach," zei mijn moeder "wat is het hier gezellig! Met die leuke huisjes met allemaal verschillende gordijntjes ervoor en allemaal plantjes op de vensterbanken en hun gezellige tuintjes en alles zo dicht bij elkaar." Ja mijn moeder voelde zich meteen thuis. En mijn vader?  Hij wilde het eerst niet toegeven, want hij was een geboren en getogen ijsbeer uit het hoge Noorden, maar hij vond het toch maar heel gezellig hier. En net wat Varachja mijn moeder zei: Alles is hier zo kleurig. Het gras was zo groen en aan de Noordpool is helemaal geen gras. En het was hier zo lekker warm, zelfs in de winter was het nog lang niet zo koud als op de Noordpool. Het is een prettig en goed land. Zo zijn we dus hier gebleven. Mijn ouders hebben toen mijn naam Bromichja veranderd in het Nederlands klinkende Brombie. Zo ben ik hier dus opgegroeid,” besloot Brombie zijn verhaal.
Ze hadden  ademloos geluisterd  en een tijdje was het doodstil. Ze waren  onder de indruk. Die Brombie had heel wat van de wereld gezien. Ook was hij toen nog klein, hij had toch heel wat beleefd. “Waar zijn je ouders nu?” wilde Pluisje weten. “Helaas zijn allang gestorven. Ze hebben toen ze oud waren in een berenbejaardentehuis gewoond in Maastricht. Daar hebben ze met veel plezier gewoond tussen allerlei bruine beren en trokken er veel bekijks.” Brombie keek weemoedig toen hij aan zijn ouders dacht. “Maar ja zo gaat het nu eenmaal als je heel erg oud wordt.”
“Hebben ze nooit naar de Noordpool terug verlangd?” vroeg Lotje.
“Mijn vader beweerde van wel, maar mijn moeder niet. Ze wilde voor geen goud meer terug naar de Noordpool.”
“Wat zielig voor je vader,” merkte Tante Miep op.
“Welnee,” zei Brombie,  "hij zei dat wel eens in een boze bui, maar volgens mij meende hij het niet echt, hij is een echte ouwe honingsnoeper geworden en hij wist maar al te goed dat er geen honing te krijgen is op de Noordpool. Mijn moeder nam zijn bewering dus maar met een korreltje zout.”
“En hoe ben jij hier gekomen?” wilde Twinkeltje weten.
“Tja, dat is ook een lang verhaal,” zei Brombie, “maar dat vertel ik een andere keer. Maar nu weten jullie dus waarom ik een witte vacht heb.”“Spannend hoor,” zei Klaartje.
Ze dachten nog een hele tijd na over de geschiedenis van Brombie, en toen vertelde Floppie over zijn familie en iedereen zat ineens vol verhalen over waar ze vandaan kwamen. Maar daarover gaat het een andere keer. Die middag werd het echt een Leuke Dingen Middag. Met verhalen en spelletjes, lezen, lekker thee drinken en de  volle trommel met eigengebakken koekjes van tante Miep werd helemaal leeg gesnoept. ’s Avonds brak een waterig zonnetje door. De ramen gingen open en o heerlijke buitenluchtgeuren drongen de flat binnen. Want jullie weten wel dat als het geregend heeft ruikt buiten alles heel lekker. Toen was deze heerlijke dag voorbij.