Hoofdstuk 3 Blaffie voelt zich gekwetst
Nu de briefjes opgehangen waren, keek Blaffie voldaan rond Een knap stukje werk vond hijzelf. Nu zou de familie ongetwijfeld nooit meer vergeten vlees te kopen. Hij vond dat hij een goede daad had verricht. Dat vond Goudje ook hoewel hij de briefjes merkwaardig had gevonden. Maar hij was wel blij dat hij geen angst meer hoefde te hebben dat hij in de pan zou belanden. Tenminste niet zolang die briefjes er bleven hangen.
Blaffie trok naar boven om zijn heldendagen aan zijn medeknuffeldieren te vertellen.. Ze gaven geen antwoord zoals gewoonlijk.
Die avond kwam de familie thuis en stomverbaasd staarden ze naar de briefjes. Ze vroegen aan elkaar wie ze had neergehangen. Maar niemand kende het hanenpotenhandschrift. Goudje zweeg in alle talen. Boven aan de trap zat Blaffie gespannen te luisteren naar het opgewonden gepraat van alle gezinsleden. Voor hen was het een groot raadsel. Blaffie genoot dat zijn opzet gelukt was.
Ook hij hield zich stil, het was het geheim van Goudje en hem. “Laat ze maar raden,” dacht hij. Had de familie er weer een mooi familiespel bij.
Michel dacht dat Martijn ze geschreven had en Martijn dacht dat zijn vader ze geschreven had en zijn vader dacht dat mama ze geschreven had. En zij dacht dat Michel ze geschreven had want het handschrift leek er een beetje op en hij kon bovendien ook leuke verhaaltjes verzinnen.
“Ik vind ze helemaal niet leuk,”zei Michel verontwaardigd, “mijn verhaaltjes zijn veel mooier. Idioot zijn ze. Welke koe wil nu graag gegeten worden En een biefstuk kan niet praten. Wie verzint zoiets stoms?”
Boven aan de trap zat Blaffie nog steeds te luisteren en voelde zich gekwetst. Dat zijn eigen baasje zoiets dacht over zijn prachtige meesterwerken. “Ik wil hier weg,”dacht hij, “ik heb het hier niet meer naar mijn zin. Morgen loop ik weg. Ik wil naar die tante in Hengelo die ook een stel knuffelbeesten heeft. Die praten tenminste.” Hij klom boven in het bed van zijn baasje en barste in snikken uit.
En zo vond zijn baasje hem toen hij naar bed ging. Michel vroeg wat er aan scheelde . “Ik wil weg,” snikte Blaffie,
“Waarom,? En waar wil je naar toe? Wil je soms dat ik je meeneem naar school? Wil je ook leren, sommen maken en taallesjes maken? Dat is toch niks voor een knuffelhond.”
“Je geeft niks om me, zei Blaffie, anders zou je weten dat ik allang kan rekenen als de beste. En van taal weet ik alles al; ik heb alle boeken al gelezen die hier op je kamer liggen. “De tranen stroomden over zijn snuit. Hij had zo zijn best gedaan vandaag.
“wacht eens even,”zei zijn baasje, “Taal? TAAL?” Er ging hem een lichtje op. “Heb jij die rare briefjes soms geschreven?”wilde hij weten.
“Raar? RAAR?” Blaffie veerde kwaad overeind. “Ik heb ze een voor een zelf bedacht. Ik heb er de hele dag aan gewerkt.”
“Waarom?”wilde de baas weten, waar waren ze voor nodig?”
“Zeg ik niet,” zei Blaffie kwaad, “ik vergeet nooit meer dat je mijn briefjes raar hebt gevonden. En ik wil hier weg. Voorgoed! Ik vergooi mijn leven hier tussen die halfgare knuffelbeesten die de hele dag liggen te slapen. Niks heb je aan ze.”
Zijn baasje probeerde hem te troosten en vertelde dat ze zijn briefjes nu hij er eens goed over nadacht toch wel heel knap waren. Voor een knuffeldier dan. “Je hebt natuurlijk ook niets te doen als ik naar school ben arm beest.”